|
||||||||
|
||||||||
Al de informatie op deze site is beschermd door het auteursrecht.
|
|
Biografieën van de website over Griekse MuziekNikolas SyrosRembetika "comme il faut" (zoals het hoort)
Nikólas Syros (Νικόλας Σύρος) werd geboren op Skópelos in 1955 en woont sinds 1981 in Frankrijk. Hij zingt en speelt bouzouki en baglamas . Het klinkt banaal, en het verklaart in elk geval niet waarom ze op Skópelos zo trots zijn op hun eilandgenoot. Het verklaart ook niet waarom een cd van hem jarenlang op de derde plaats stond van de lijst met meest verkochte rembetika-platen - in Griekenland. Het verklaart al evenmin waarom uitgerekend hij gevraagd wordt voor belangrijke projecten - in Frankrijk en elders. Nikolas Syros is dan ook niet zomaar een bouzouki-speler. Zoals zovelen in Griekenland kreeg hij de muziek met de paplepel ingegoten. Zijn vader was een klassiek geschoolde violist, met een conservatoriumdiploma op zak. Hij was ook een groot liefhebber van Markos Vamvakaris , wat in die tijd helemaal niet vanzelfsprekend was. Markos - zoals hij kortweg genoemd werd - was immers een vertegenwoordiger van de rembetika-muziek van voor de oorlog: muziek uit de marge van de Griekse samenleving, met teksten die vertelden over de miserie van de kleine man in de grote stad: tuberculose, tering, drugs, prostitutie en gevangenis. Voor de betere burgerij was dit muziek van het uitschot, of - erger nog - muziek van Turkse matrozen. In Griekenland is dat laatste altijd goed voor een dubbele dosis misprijzen, maar helemaal uit de lucht gegrepen was het niet, de vooroorlogse rembetika klonk inderdaad erg Oosters. Ook dictator Metaxas had het niet op de rembetika begrepen. Zijn politie maakte meedogenloos jacht op de rembetes en hun instrumenten werden aan diggelen geslagen, de eigenaars ook - of toch bijna. Het was pas enkele jaren voor de geboorte van Nikolas, in 1949, dat de grote componist Manos Hadjidakis voor opschudding gezorgd had door te beweren dat rembetika helemaal niet verwerpelijk was, maar integendeel juist een heel bijzondere, goed-Griekse kunstvorm die aandacht en waardering verdiende. Zijn verbijsterde en geschokte publiek kreeg te horen dat Vasilis Tsitsanis voor de Griekse muziek evenveel betekende als Bach voor de Westerse. Gelukkig had Hadjidakis toen al een gedegen reputatie opgebouwd bij de Atheense bourgeoisie, anders had hij een carrière wel kunnen vergeten. Nu waren er tenminste enkelen die het verschijnsel ernstig begonnen te nemen. En zoals het vaak gaat: zodra er enkele schapen over het hek zijn, volgt de rest van de kudde vanzelf. Een element dat natuurlijk meespeelde was dat Tsitsanis de rembetika-muziek een heel eigen jasje gegeven had. De Oosterse toonschalen verving hij door de Westerse minore-majore, de teksten werden gekuist en handelden nu over de liefde en andere respectabele onderwerpen. Daardoor werd rembetika ook minder aanstootgevend voor de betere klassen. Het bekende "Synefiasmeni Kyriaki" (Bewolkte Zondag), door Tsitsanis geschreven tijdens de Duitse Bezetting , werd zelfs zo'n beetje de onofficiële nationale hymne. En toen Manolis Chiotis , door velen beschouwd als de grootste bouzouki-speler aller tijden, een vierde snaar toevoegde om de nieuwe muziek beter aan te kunnen, toen was het hek helemaal van de dam, en daarna waren de schapen natuurlijk helemaal niet meer te houden. De Griekse bourgeois trokken in dichte drommen "sta bouzoukia", naar de bouzouki-tenten, waar ze een versie opgediend kregen die niets meer te maken had met het origineel. In plaats van de ingetogen klanken van een eenzame figuur die zijn miserie verklankte, zaten er nu een hele rij muzikanten op het podium met glimmende en glitterende instrumenten, aangesloten op enorme luidsprekers die oorverdovende klanken voortbrachten. In plaats van goedkope retsina dronk men nu goedkoop ingekochte maar peperduur verkochte whisky. De zeïmbekiko, de dans die vroeger ingetogen en als in trance door en voor de danser zelf gedanst werd, werd nu een acrobatische vertoning met figuren die wel spectaculair waren maar niet helemaal (of helemaal niet) op de muziek aansloten. Van de geladenheid en de spanning van vroeger was niets meer te merken, maar het nieuwe publiek had wel gehoord dat men vroeger af en toe een bord of iets anders stukgooide om de spanning te breken. Ze lieten dus massaal gipsen borden aanrukken en gooiden die met stapels tegelijk op de grond aan diggelen. De borden werden per stuk afgerekend - aan prijzen van antiek Delfts blauw. Het waren overigens niet alleen de bourgeois die naar de bouzoukia gingen. De kleine man deed dapper mee en betaalde zonder verpinken een maandloon voor één avondje uit. Dat was de situatie in de jaren '50 en '60 in Athene, en in grote lijnen is ze ook vandaag nog steeds dezelfde. De betere muziekmakers evolueerden naar de laïká, maar dat is een ander verhaal. De rembetika - of wat daarvoor moest doorgaan - reed zich in elk geval vast in het drijfzand van de commercie. Op Skopelos luisterde vader Syros ongestoord verder naar de oude opnamen van Markos Vamvakaris. Maar op trouwfeesten waren er ook walsjes en tango's te horen, en op de dorpsfeesten speelde men smyrneïka, de muziek van Smyrna. Op feestloze zondagen maakte de familie zelf muziek: een oom van Nikolas speelde accordeon , een andere oom speelde gitaar . En tussendoor speelde vader ook nog klassieke muziek op zijn viool . De kleine Nikolas zou oorspronkelijk in de voetsporen van zijn vader treden en hij kreeg vioolles. Maar de muziek van Vamvakaris had hem zo begeesterd dat hij de strijkstok weggooide en de viool omkeerde en erop tokkelde om zo de bouzouki-klanken na te bootsen. Daarmee was zijn carrière als violist meteen voorbij. Het voordeel was dat hij niet naar het conservatorium hoefde, want bouzouki was daar nog steeds een vies woord. Voor zijn broer Thanasis was een gitaarcarrière voorzien en die heeft wel de uitgestippelde weg gevolgd. Het gezin Syros had het financieel niet zo breed en op zijn zestiende moest Nikolas een baantje zoeken. Dat was niet eenvoudig op Skopelos. Tegenwoordig leeft men daar van de toeristen-industrie en heel vroeger, ten tijde van de Onafhankelijkheidsstrijd , was er nogal wat scheepsbouw. Maar dat waren zeilschepen en die raakten in onbruik. Net als andere delen van Griekenland kende ook Skopelos aan het begin van de Twintigste Eeuw een massale emigratie. De meesten trokken naar Amerika - aan boord van dezelfde stoomschepen die hun ondergang hadden betekend. Nikolas zocht het dichter bij huis en vond een baantje als metselaar in Athene. Zijn passie voor de rembetika nam hij mee. Uiteraard was het kitcherige gedoe van de bouzoukia niet aan hem besteed, maar gelukkig waren er nog enkele clubs die tegen de stroom oproeiden en de "oude garde" nog een podium boden. Daar kon je nog wél goede rembetika horen en al spoedig kon je daar ook Nikolas vinden. Hij leerde er al de legendarische namen in eigen persoon kennen. Het is een lange lijst, maar de voornaamste zijn:
De meeste rembetika-liefhebbers van vandaag kennen al deze namen slechts uit de boekjes, en natuurlijk ook van de talloze platenhoezen in hun collectie. Nikolas Syros kende hen persoonlijk. Hij heeft met hen gepraat en hij heeft vooral naar hen geluisterd. Zo vaak hij kon ging hij naar de clubs waar ze optraden. Hij zat dan op het puntje van zijn stoel te kijken en te luisteren. Als een menselijke spons nam hij elke vingerzetting, elke stemwending, elke versiering in zich op en probeerde die later na te doen op een oude bouzouki die hij van zijn oom gekregen had. Met enkele vrienden, net als hij van Skopelos afkomstig en ook gebeten door de rembetika, ging hij vaak eten in allerlei taverna's en dan namen ze hun instrumenten mee. Na het eten speelden ze dan wat, hoofdzakelijk voor zichzelf. Maar al gauw merkten ze dat de rekening door de andere klanten voldaan werd, of door de eigenaar kwijtgescholden. Later werden ze zelfs gevraagd om te komen spelen. De carrière van Nikolas Syros was begonnen. In 1981 gaat hij voor enkele dagen naar Parijs, een vriendin bezoeken. Zijn bouzouki gaat mee, ook als de vriendin met hem naar de restaurantjes gaat waar de Griekse gemeenschap van de lichtstad samenkomt. Van het een komt het ander en hij wordt uitgenodigd om, samen met enkele anderen, een tiental dagen rembetika te spelen. Hij neemt de uitnodiging met plezier aan. De tien dagen zijn wel wat uitgelopen, meer dan een kwart eeuw later woont hij nog altijd in Frankrijk. Daar leert hij weer nieuwe mensen kennen: Grieken uit de diaspora, maar ook filhellenen als Jacques Lacarrière (1923-2005), de Franse schrijver, dichter en vertaler van ontelbare Griekse werken. Lacarrière had heel Griekenland bereisd in de jaren 1950, toen men daar in vele dorpen nog nooit een buitenlander had gezien. Hij was het prototype van de routard , de rugzaktoerist van het betere soort, die respect en belangstelling heeft voor het land waarin hij rondstapt en voor de mensen die er wonen. Lacarrière was ook een uitstekend waarnemer en zijn boek "L'été grec" ("De Griekse zomer"), verschenen in 1976, geeft een goed beeld van het ongerepte Griekenland uit die tijd. Hij had natuurlijk ook de rembetika opgemerkt en de teloorgang ervan betreurd. Vandaar dat hij meteen geboeid raakte door de authentieke vertolking van Nikolas Syros. Al gauw, in 1982, doet hij een beroep op Syros voor een programma over Griekse muziek en dichtkunst, onder de titel "Chant profond de la Grèce". Nikolas heeft intussen een groepje opgericht dat "Rembetiko Tsardí" heet en waarin behalve hemzelf ook Nikos Moraïtis ( gitaar ) en Yorgos Tzortzís ( baglamas ) meedoen. Met dat groepje en enkele acteurs en actrices doet Lacarrière een dertigtal steden in heel Frankrijk aan. De naam van het groepje was overigens heel toepasselijk gekozen: een tsardí (τσαρδί) is een hut, maar dan met de bijbetekenis van een schuilhut die, bijvoorbeeld hoog in de bergen, tijdelijk een veilig onderkomen biedt en als toevluchtsoord dient. Nikolas komt ook met andere grote namen in contact: Melina Merkouri, Georges Moustaki, Kostas Gavras, ... Hij maakt telkens weer indruk en de ene samenwerking volgt op de andere. Het zijn er te veel om op te noemen: hij speelt zowel voor de Griekse ambassade als voor de Franse radio en tv, hij geeft concerten in Engeland en Australië, ... Hij neemt ook herhaaldelijk de bouzouki-solo voor zijn rekening bij grote werken van Theodorakis als "Axion Esti" en "Zorba de Griek", uitgevoerd door prestigieuze orkesten als dat van de Opéra de Paris en het Filharmonisch Orkest van München. Dat is geen flauwekul voor een autodidact als Nikolas Syros die geen noot muziek leest. Bij dergelijke stukken zitten er soms zestig of zeventig muzikanten op het podium die perfect op elkaar moeten afgestemd zijn. En als een van de vele violen eens een fractie van een seconde te laat is, dan is dat niet zo erg, maar als solist kan je dat niet maken. Het is de partituur die alles in goede banen moet leiden. Die is dan ook behoorlijk ingewikkeld en omvangrijk (die van Axion Esti kan gemakkelijk 300 bladzijden tellen), maar zonder partituur is er geen beginnen aan. Behalve voor Syros. Hij luistert naar bestaande uitvoeringen op cd en studeert zo zijn partij in. Tussendoor keert hij af en toe terug naar Griekenland. In het midden van de jaren '80 treedt hij gedurende een seizoen op in Athene, samen met Yorgos Tzortzís, de baglama-speler van zijn groepje die later enige bekendheid zou krijgen, onder andere door zijn optredens met Marió in de Perivoli t'Ouranou. Syros en Tzortzis hadden in Parijs al samen hun eerste cd uitgebracht, " Chansons des Fumeries et des Prisons " (Liederen uit hash-keten en gevangenissen, 1985). Er verschijnt nu een tweede cd, met als titel " To Palio Mas Spiti " (Ons Oude Huis) waarop rembetika staan uit de periode 1937 tot 1950. Deze cd verschijnt in 1987 en ze blijft jarenlang op nummer drie staan van de lijst met meest verkochte rembetika-cd's in Griekenland. En dat is echt niet omdat er daar maar drie rembetika-cd's in de handel zouden zijn, wel integendeel. We hebben geen idee hoeveel precies, maar het zijn er zeker honderden, zoniet duizenden. Geen slechte prestatie voor twee onbekende Franse Grieken. Hun authentieke uitvoeringen slaan duidelijk aan. In de zomer keert hij meestal terug naar Skopelos, waar hij bouzouki-lessen geeft (op de driesnarige bouzouki , uiteraard) en waar hij optreedt in de talloze clubs die daar tijdens het toeristische seizoen op volle toeren draaien. Na enkele maanden gaat hij telkens weer terug naar Frankrijk. In 1995 vestigt hij zich opnieuw "definitief" in Griekenland, maar in 2002 is hij alweer weg - of terug - naar Frankrijk. Hij voelt zich daar duidelijk thuis, hij heeft er immers veel vrienden en kennissen. Onder die vrienden mocht hij ook een andere beroemde Parijse Griek tellen, iemand die hij al vroeg had leren kennen: Ilias Petropoulos (Ηλίας Πετρόπουλος, 1928-2003), het "enfant terrible" onder de rembetologen. Met zijn standaardwerk "Rembetika tragoudia" (Rembetika-liederen) had Petropoulos in 1968 de fundamenten gelegd voor het wetenschappelijk onderzoek naar de rembetika. En het moet gezegd, het waren stevige fundamenten: het boek weegt bijna vier kilogram en telt zevenhonderd bladzijden - groot formaat en kleine druk. Het boek verscheen op een moment dat de Kolonels nog maar pas hun militaire dictatuur gevestigd hadden. Alle exemplaren werden prompt uit de rekken gehaald en Petropoulos kreeg vijf maanden gratis onderdak in de gevangenissen van de Junta. Het zal niet onverwachts gekomen zijn, met zo'n onderwerp, maar Petropoulos was er de man niet naar om moeilijkheden uit de weg te gaan. Hij schopte met overgave tegen de schenen van al wie zichzelf al te ernstig nam. Dat is overal al een zware opgave, maar zeker in Griekenland is het goed voor een voltijdse baan. In 1975 keerde Petropoulos dan ook Griekenland de rug toe, wegens "te vermoeiend", en hij ging in vrijwillige ballingschap naar Parijs. Niet dat hij de strijd opgaf, verre vandaar. Wie als argeloze toerist in Griekenland een Turkse koffie bestelt mag blij zijn als hij er met een boze blik vanaf komt. Petropoulos publiceerde er in 1979 een boekje over: "Ο τούρκικος καφές εν Ελλάδι" ("De Turkse koffie in Griekenland") waarin hij duizend-en-een weetjes vertelt: hoe de koffie toebereid wordt, hoe de dagindeling van een kafetzis eruit ziet, waar de klanten zich mee bezig houden, ... Hij schreef ook een boek over bordelen, en een "Geschiedenis van het condoom" (een geïllustreerde geschiedenis, of wat dacht u), enzovoorts. Alles samen publiceerde hij meer dan tachtig boeken en duizend artikelen in kranten. Veel van die artikelen waren onderdeel van hevige polemieken tussen Petropoulos en zijn (vele) tegenstanders. Die gingen over belangrijke zaken als de herkomst van het woordje tsardí (de naam van Syros' groepje). Volgens Petropoulos kwam dat van het Turkse çardak (koepel, prieel), volgens zijn tegenstrever kwam het echter van het Albanese woordje cardhak. De geleerde heren scholden elkaar over en weer uit voor idioot. Petropoulos was overigens specialist in schuttingtaal en publiceerde er ook vaak over. Dat had hij naar het schijnt van zijn moeder. Die zou de onbetwiste kampioen vuilbekkerij van de buurt geweest zijn, die zelfs het gemeenste viswijf met open mond en rode kaken achterliet na een gedachtenwisseling. Zo bruin bakte Petropoulos het niet, hij bleef doorgaans relatief beleefd, maar zijn commentaren waren er niet minder vlijmscherp om. Als zo'n man dan van iemand zegt dat hij "een waardige nazaat [is] van de traditie van ons volk" en "een van de weinige talentvolle muzikanten van zijn generatie die de rembetika niet misbruiken om goedkope successen na te jagen" en "van het grootste belang voor het behoud van een met uitsterven bedreigde kunstvorm", dan is dat een compliment dat kan tellen. De muzikant in kwestie - u heeft het natuurlijk al geraden - is Nikolas Syros. Toen Petropolous in 2003 overleed was het dan ook Nikolas Syros die de begrafenis muzikaal begeleidde. De "plechtigheid" was helemaal zoals Petropoulos het zelf had gevraagd: een tachtigtal vrienden kwamen bij elkaar voor een gezellige babbel met een hapje en een drankje, alsof Petropoulos er zelf nog bij was, en na de crematie werd de asse uitgestrooid in een riool. En natuurlijk speelde Syros de "verboden" rembetika-liederen, met de oorspronkelijke ongezouten teksten die Petropoulos zelf bij elkaar had gezocht. Met diezelfde liederen bracht Nikolas Syros in 2005 zijn derde cd uit, " Ksechasmeno Taksimi ", wat je kan vertalen als "Vergeten Intro". Een taksim in de rembetiko is immers het instrumentale stukje waarin de muzikant "zijn weg zoekt" aan het begin van het liedje. De cd was een live opname van een concert in Caen (Normandië) opgedragen aan de nagedachtenis van Petropoulos. Ze maakte in Griekenland nogal wat indruk en haalde de platenrubrieken van de belangrijkste kranten, telkens met lovende commentaren. Opmerkelijk, want ze vonden het nodig om er een korte bio van Syros bovenop te doen, zo weinig was hij (toen nog) sant in eigen Griekenland. In datzelfde jaar 2005 overleed ook zijn vriend Lacarrière, aan de gevolgen van een ordinaire operatie aan de knie. De ironie daarvan werd door meerdere kranten opgemerkt: hij had immers de halve Balkan te voet afgestapt. Zijn asse werd in Griekenland uitgestrooid, zoals hij gevraagd had. Ook voor hem verzorgde Nikolas Syros een herdenking, enkele maanden na zijn dood. Tegenwoordig woont Nikolas Syros in Zuid-Frankrijk. Hij geeft er bouzouki-les en speelt overal waar men hem vraagt: concerten, festivals, feestjes,... Tijdens de zomermaanden kan je hem nog altijd op Skopelos vinden, waar de gemeente intussen voor een lokaal en fondsen gezorgd heeft zodat hij ook daar les kan geven. Op die manier blijft hij zorgen voor het behoud van die met uitsterven bedreigde kunstvorm, de authentieke rembetika, de rembetika "comme il faut". |
|||||||||
|
||||||||||
|