|
||||||||
|
||||||||
Al de informatie op deze site is beschermd door het auteursrecht.
|
|
Biografieën van de website over Griekse MuziekChristos NikolopoulosDe aristocraat van de laïká
"Als we vandaag de dag nog kunnen spreken van een levende laïka -muziek, waar nog steeds nieuwe dingen gedaan worden, ook door jongere collega's, dan hebben we dat zonder enige twijfel te danken aan Christos Nikolopoulos " . Dat schreef het muziektijdschrift " Difono " in oktober 2006. Het zinnetje stond in de inleiding van een artikel ter gelegenheid van de veertigjarige carrière van Nikolopoulos , en diens naam stond dan ook prominent bovenaan de pagina, maar ook zonder die naam zou iedere Griek geweten hebben over wie het ging. Nikolopoulos is immers een begrip. Iedereen kent hem, niet alleen als virtuoos op bouzouki , maar ook als de componist van ontelbare succesnummers. De kinderjaren die er nooit geweest zijnChristos Nikolopoulos ( Χρήστος Νικολόπουλος ) werd geboren op 11 juli 1947 in Kapsochóri, een piepklein boerendorpje bij Alexandria in Macedonië. Het waren bittere tijden. Griekenland had net de Tweede Wereldoorlog achter de rug en de daarop volgende Burgeroorlog was nog volop aan de gang. Ook het gezin Nikolopoulos had het moeilijk. Dat veranderde niet toen er in 1949 formeel een einde kwam aan de Burgeroorlog, het zou nog vele jaren duren voor het land er weer een beetje bovenop was. Ten huize Nikolopoulos was er nauwelijks geld om te eten, laat staan om de kinderen te laten studeren, en zoon Christos moest al op zijn veertiende uit werken gaan om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Het is dan een beetje merkwaardig dat hij als bouzouki -speler ging werken, want zijn familie was helemaal niet muzikaal aangelegd en thuis werd er geen muziek gemaakt. Radio en grammofoon waren luxeproducten en die hadden ze dus ook niet. Zelfs in het dorp was er eigenlijk maar één keer per jaar muziek te horen, en dat was tijdens het dorpsfeest. Maar dat was voldoende om op de kleine Christos een diepe indruk te maken, en hij wist meteen dat de muziek zijn ding was. Hij wilde daar ook in gaan werken. Dat was helemaal niet naar de zin van zijn ouders. Dat waren eenvoudige boerenmensen, en heel traditioneel ook. Vader was geboren in Kapsochori zelf, moeder kwam uit Stavrós, een ander klein dorpje op twintig kilometer daar vandaan. Ze waren getrouwd op de manier die toen gebruikelijk was: met een proksenió. Dat was een soort makelaar, waar je kon aankloppen als je een huwbare zoon of dochter had, en de proksenió ging dan op zoek naar een geschikte partij. Er werd daarbij met allerlei factoren rekening gehouden, in de eerste plaats met het fortuin en de status van beide families (wat in dit geval wel heel eenvoudig moet geweest zijn). De mening van de toekomstige bruid en bruidegom speelde daarentegen geen enkele rol, die werd niet eens gevraagd. Ook vader en moeder Nikolopoulos hadden elkaar pas leren kennen op hun eigen verloving. Het is dan niet verwonderlijk dat ze liever hadden gezien dat hun zoon een behoorlijk beroep zou kiezen, en niet zoiets frivools als muziek. Het hielp ook al niet dat Christos zijn zinnen gezet had op een baantje als bouzouki -speler. De bouzouki werd toen immers nog altijd geassocieerd met de rembetika , en de rembetika was de muziek van kleine criminelen en drugsverslaafden, dat wist toch iedereen? Manos Hadjidakis had weliswaar al in 1949 de Atheense bourgeoisie de gordijnen ingejaagd met zijn bewering dat Vasilis Tsitsánis evenveel betekende voor de Griekse muziek als Bach voor de westerse, maar dat was toen nog maar goed tien jaar geleden en Athene was veraf. Bovendien is het zeer de vraag of de vergelijking met Bach - zelfs als ze tot in Kapsochori zou zijn doorgedrongen - erg verhelderend zou zijn geweest voor een eenvoudig, hardwerkend boerengezin. Het was dan een geluk bij een ongeluk dat het niet vanzelfsprekend was om "behoorlijk" werk te vinden in de streek. Het was niet voor niets dat de Grieken in die periode met tienduizenden tegelijk naar het buitenland emigreerden. Daarom gaf het gezond boerenverstand van vader de doorslag toen de veertienjarige Christos thuiskwam met de mededeling dat hij een baantje had gevonden als bouzouki -speler. Beter één vogel in de hand enzovoorts, en "we zien later dan wel". Vader Nikolopoulos bleef nog lang proberen om zijn zoon alsnog op het rechte pad te krijgen, maar later schikte hij zich dan toch in het onvermijdelijke. Want onvermijdelijk was het inderdaad. Christos Nikolopoulos had namelijk talent, ook al wist hij dat toen nog niet. Hij had het kunnen vermoeden, want hij had helemaal geen muziekles gevolgd, hij had zichzelf bouzouki leren spelen en dat was min of meer vanzelf gegaan. Het had evengoed een accordeon kunnen zijn, want hij wilde gewoon muziek gaan maken en een accordeon was dan het eerste wat hij te pakken kreeg. Maar dan kwam hij toevallig in aanraking met een bouzouki en de accordeon had afgedaan. Binnen de kortste keren kon hij met zijn nieuwe aanwinst overweg. Veel later is hij ooit eens een keertje begonnen aan muziekstudies, maar daar hield hij al na een paar maanden mee op wegens te saai. Terugkijkend vindt hij dat dit zijn grote geluk is geweest, want "op die manier heb ik mijn eigen stijl kunnen ontwikkelen, zonder gehinderd te worden door een keurslijf van toonladders en notenbalken", zegt hij. Van een eigen stijl was er nog wel geen sprake toen hij pas begon, zijn techniek was toen nog verre van perfect, maar het was wel ruim voldoende om aan de slag te kunnen gaan bij een plaatselijk gelegenheidsorkestje. Hij begon op trouwfeesten en dorpsfeesten in de buurt, maar later ging hij naar Veria, een grootstad in vergelijking met Kapsochori, en daar had hij zijn eerste vaste baan, in een club. Nog later verhuisde hij naar Kozani. Die stad was nog veel groter dan Veria, er waren daar ook meer taverna 's en clubs, en dus ook meer werkgelegenheid. De "golden sixties" van de laikaDat was in 1962, midden in een periode waarin muziekgeschiedenis geschreven werd. De provocerende uitspraken van Manos Hadjidakis hadden inmiddels de tijd gehad om te bezinken en de rembetika was meer acceptabel geworden. Vasilis Tsitsanis zelf had daar flink aan bijgedragen door zowel de teksten als de muziek aan een grondige schoonmaakbeurt te onderwerpen. De rembetika van de late jaren '50 was een heel andere rembetika dan die van voor de oorlog maar ze bereikte nu wel een breder publiek. Enkele "patriarchen" van de "oude" rembetika maakten mee de overgang, en op de affiches van de nachtclubs kon je opnieuw - en in grote letters - de namen lezen van Roza Eskenazy , Markos Vamvakaris en Yannis Papaïoánnou . Die evolutie werd verder uitgewerkt en dat mondde uit in de laïka . Sommigen zien het radicaler en zeggen dat de rembetika in het midden van de jaren '50 ophield te bestaan, en dat er toen een nieuwe muziekvorm ontstond, de laïká . Weer anderen zoeken de oorsprong van de laïká in de operettes die in de late negentiende eeuw populair waren in Athene, of zelfs in de traditionele, eeuwenoude dorpsmuziek, de dimotika . Voor al deze theorieën is wel wat te zeggen, waaruit dan met wetenschappelijke zekerheid kan afgeleid worden dat niemand het eigenlijk goed weet. Het publiek trok zich van al die theoretische bespiegelingen niks aan en genoot met volle teugen van deze "volkse liedjes" (wat overigens de letterlijke vertaling van " laïka " is). De onbetwiste topper in die periode was Stelios Kazantzidis. In die periode ontstond er nog een ander genre, de endechna . Meestal wordt dat vertaald als "kunstlied" en daarmee is meteen ook het voornaamste verschil met de laïka aangegeven: de teksten van de endechna zijn vaak poëzie van Nobelprijs-kwaliteit (soms letterlijk), die van de laïka zijn veel eenvoudiger, veel volkser. Toch zijn het geen karamellenverzen of goedkope rijmelarij, het zijn wel degelijk sterke teksten, met beeldspraak waar je soms stil van wordt. Enkel de dure woorden zijn er niet in te vinden. Meestal is men het er over eens dat de endechna een verdere ontwikkeling is van de laïka, maar andere theorieën zijn denkbaar, zie hoger. Eén van de pioniers op het gebied van de endechna was Manos Hadjidakis zelf, die in 1960 zelfs wereldberoemd werd met zijn filmmuziek voor "Never on Sunday", de film van van Jules Dassin met Melina Merkouri in de hoofdrol. Daarnaast was er uiteraard ook Mikis Theodorakis , die in 1960 uit Parijs teruggekeerd was met de muziek voor "Epitafios" op zak, geschreven op teksten van Yannis Ritsos . Theodorakis zorgde op zijn beurt voor schandaal door deze hoogstaande poëzie te laten zingen door Grigoris Bithikotsis, een laika-zanger. Die zei later dat hij er eerst geen snars van begreep, van al die rare zinnen, maar dat neemt niet weg dat het een denderend succes werd. Dat had dan weer een invloed op de laïka, en die dan weer op de endechna, waardoor alles vrolijk door elkaar heen liep. Theodorakis zelf ging onverdroten verder op de ingeslagen weg, met historische platen als "Enas Omiros" (op teksten van Brendan Behan's "The hostage"), "Omorfi Poli" en "To tragoudi tou nekrou aderfou". Die verschenen allemaal in 1962, het jaar dus waarin Christos Nikolopoulos werk zocht (en vond) in de nachtclubs van Veria. In één van die clubs werd hij opgemerkt door een zekere Vladímiros Charalambidis, een zanger met een repertoire dat je best zou kunnen omschrijven als "nea-pontiaka", nieuwe liedjes dus die dicht aanleunden bij de traditionele Pontische muziek. Hij begreep meteen dat Christos Nikolopoulos talent had en hij raadde hem aan om naar Athene te gaan. Vele jaren later liet Christos Nikolopoulos zich in een interview ooit eens ontvallen dat Charalambidis veeleer zijn eigen belang op het oog had, en dat hij de jonge en naïeve bouzouki -speler vooral tot meerdere eer en glorie van zichzelf wilde gebruiken. Een dergelijke oprisping is eerder uitzonderlijk, want meestal is Nikolopoulos de beminnelijkheid zelve. In latere interviews is hij ook nooit meer zo scherp geweest, en het is dus niet duidelijk wat er daar toen precies gebeurd is. Misschien had Nikolopoulos een slechte dag tijdens dat ene interview, of misschien heeft de journaliste het verhaal wat "opgesmukt", of misschien heeft Nikolopoulos gewoon achteraf wat gas teruggenomen. Feit is wel dat Nikolopoulos inderdaad naar Athene verhuisde, in 1963. Van daaruit nam Charalambidis hem af en toe mee op tournee, onder andere naar Kreta. Dat was meteen ook de eerste keer dat de jonge Nikolopoulos kennis maakte met eilandbewoners, die een heel ander karakter hebben dan de Macedoniërs van het vasteland. Zwarte sneeuw in AtheneDe meeste tijd echter liet hij Nikolopoulos gewoon achter in Athene, en daar was de jongen op zichzelf aangewezen. Hij was meestal te vinden in het koffiehuis van de muzikanten, vlak bij Omonia . In die tijd waren er in elk stadje overal in Griekenland van die koffiehuizen. Die deden dienst als een soort werkbeurs, of marktplaats. Iemand die bijvoorbeeld een trouwfeest wilde geven kon daar terecht om de onontbeerlijke muzikanten te vinden. Daar zaten namelijk alle muzikanten uit de streek bij elkaar, te wachten tot er klanten kwamen om hen in te huren. Nikolopoulos vertelt dat de eerste twee jaren in Athene niet gemakkelijk waren. Meestal had hij geen werk en dus ook geen geld. "Ik heb regelmatig honger gehad", zegt hij droogjes. Toch heeft hij goede herinneringen aan die tijd, vooral wegens de grote solidariteit onder de muzikanten. Beginnelingen als Nikolopoulos kwamen vaak naar het koffiehuis zonder één cent op zak, maar dan werd hun koffie gewoon door de anderen betaald. En als die jongeren dan later toch wat geld verdiend hadden, dan was het hun beurt om de rekening te betalen. Na een tijdje kreeg Nikolopoulos dan toch een vast baantje: hij mocht elke zaterdag en zondag spelen in een taverna . Maar daarmee waren de economische moeilijkheden nog niet van de baan, want er waren nog een paar andere jongens van zijn dorp naar Athene gekomen om werk te zoeken. Dat lukte natuurlijk niet meteen, en in afwachting legden ze botje bij beetje om te overleven, wat in het begin betekende dat ze het moesten zien te redden met het weinige dat Nikolopoulos verdiende. De platenmaatschappijen kenden de situatie natuurlijk ook en ze maakten daar dankbaar gebruik van. Ze zochten de meest getalenteerde muzikanten er uit en ze vroegen hen om naar de studio te komen om te spelen bij de een of andere plaatopname met een meer of minder bekende zanger of zangeres - zonder betaling dan wel. Als jonge muzikant hoop je dan natuurlijk dat je op die manier ontdekt zal worden en dat die ene opname dan het begin zal worden van een schitterende carrière. Helaas was er - buiten de aspirant-ster zelf - niemand die wist dat zij op deze of gene plaat stonden, want in die tijd werden de namen van de muzikanten niet op de hoes gezet. Nikolopoulos was intussen al wat minder naïef, maar hij had verder toch niets omhanden en hij dacht: "Baat het niet, dan schaadt het ook niet". Op die manier moet hij op heel wat platen te horen zijn, zonder dat iemand ooit zal weten welke. Ontmoeting met Stelios KazantzidisOp een dag werd hij in de studio aangesproken door een andere muzikant. Of hij geen zin had om eens naar de "Triána" te komen? Men zocht daar een bouzouki -speler. Nikolopoulos kon zijn oren niet geloven. De "Triana" was namelijk de club waar Stelios Kazantzidis optrad met Marinella, en daar was het elke avond afgeladen vol. De mensen stonden zelfs tot buiten aan te schuiven om een plaatsje te bemachtigen. Er gaan trouwens verhalen over concurrerende nachtclubs die (met pistolen gewapende!) knokploegen stuurden om de optredens te stoppen omdat er bij hen geen volk meer over de vloer kwam. Iedereen zat in de "Triana". Het repertoire, dat Kazantzidis en Marinella daar brachten, was zo uitgebreid en gevarieerd dat ze twee bouzouki -spelers in dienst hadden, die elkaar dan afwisselden in de solo-partijen. Het probleem was nu dat één van die twee - die natuurlijk ook zag dat er daar elke avond schatten verdiend werden - zowat elke week kwam zeuren om loonsverhoging te krijgen. Dat was niet naar de zin van de uitbater. Die moest immers de muzikanten betalen en hij had tegen Kazantzidis gezegd dat hij dringend naar een andere bouzouki moest uitkijken. De muzikant, die Nikolopoulos in de studio aansprak, zat ook in het orkest van Kazantzidis. Hij had de jongen horen spelen tijdens de opname en het leek hem een goed idee als zijn baas ook eens zou luisteren. Zo kwam het dat Christos Nikolopoulos op een namiddag in 1965 met knikkende knieën de kleedkamers van de "Triana" betrad. Daar trof hij niet alleen Stelios Kazantzidis en Marinella aan, maar tot overmaat van ramp zat daar ook Yannis Papaïoánnou , de bekende rembetika -componist en zelf ook een bouzouki -virtuoos.
Het was Papaïoannou geweest die Kazantzidis in 1952 op weg gezet had. Die had toen net zijn eerste plaat gemaakt, met een nummer van Apostolos Kaldaras, maar dat was een flop geworden omdat hij de stem van Prodromos Tsaousakis moest nabootsen. Papaioannou begreep meteen wat er fout zat en hij schreef een nummer, "Valitses", speciaal geschreven voor de speciale stem van Kazantzidis. De platenmaatschappij weigerde eerst om zo'n onding uit te brengen, waarop Papaïoannou repliceerde: "Mij best, maar dan maak ik zelf ook geen platen meer voor jullie". Papaïoannou was in die tijd enorm populair en hij stond bekend als een man van zijn woord. De "Valitses" werd een denderend succes en Kazantzidis was vertrokken naar de top. Tegen de tijd dat Nikolopoulos dertien jaar later het illustere gezelschap in de "Triána" aantrof waren de rollen omgekeerd. Papaïoannou was inmiddels werkloos geworden en toen dat aan de oren van Kazantzidis kwam had die hem meteen een plaatsje naast zich op het podium gegeven. Vele jaren later kon Kazantzidis zich nog precies herinneren hoe Nikolopoulos die kleedkamer binnenkwam. Een schuchtere jongeman van nauwelijks achttien, met een sjofele bouzouki onder de arm, zo'n goedkoop model waarvan de nek al wat kromgetrokken was, en duidelijk niet op zijn gemak. "Speel eens wat", zei Kazantzidis, en Nikolopoulos speelde wat. De drie veteranen keken elkaar aan en Kazantzidis vroeg aan Papaioannou: "Wat denk je?". Het antwoord kwam meteen: "Neem die jongen in dienst. Als je het niet doet, dan zal je daar later spijt van hebben". Toch waren Kazantzidis en Marinella nog niet helemaal overtuigd, er hing ook teveel van af. Ze gaven Nikolopoulos dus enkele partituren en hun telefoonnummer mee naar huis. "Leer die nummers spelen en bel ons als je klaar bent, dan spreken we af. Maar het is wel dringend, het zou niet langer mogen duren dan twee of drie dagen". Dat was een onmogelijke opdracht, en dat wisten ze ook. Ze hadden heel uiteenlopende nummers gekozen en het was uitgesloten dat de jongen dat allemaal op drie dagen zou kunnen instuderen. Dat was ook niet de bedoeling, ze wilden alleen maar zien hoe hij het er vanaf zou brengen. 's Anderendaags rinkelde hun telefoon. Het was Nikolopoulos : "Ik ben klaar, zeg maar wanneer ik mag komen". Het bleek dat hij niet alleen de nummers correct kon spelen, maar dat hij dat ook deed op een manier die helemaal aansloot bij hun eigen stijl en interpretatie. En hij speelde bovendien met het grootste gemak en vol enthousiasme. Hij werd meteen aangenomen en de twee andere bouzouki -spelers kregen te horen dat hun diensten niet meer nodig waren. De tweede bouzouki moest nu alleen nog maar de begeleiding doen en daar vonden ze gemakkelijk iemand anders voor. Minder dan een maand later vertrokken Kazantzidis en Marinella met hun muzikanten naar Amerika voor een uitgebreide tournee. Ook Christos Nikolopoulos mocht mee. Kazantzidis moest eerst nog wel bij vader Nikolopoulos langs om een handtekening te krijgen voor de minderjarige jongen, maar dat ging vrij vlot. De roem van Kazantzidis had de laatste twijfels weggenomen. Terugkijkend op die reis, en op die eerste maanden van de samenwerking met Kazantzidis in het algemeen, zegt Christos Nikolopoulos dat dit een beslissende invloed gehad heeft op de vorming van zijn karakter, en dat in verschillende opzichten. Om te beginnen was er de eenvoud en de vriendelijkheid van Stelios Kazantzidis. Dat maakte een diepe indruk op Nikolopoulos , want dat was iets wat je niet meteen zou verwachten van iemand die toen toch op het toppunt van zijn roem stond, en die de hele wereld aan zijn voeten had. Kazantidis zong veel over de "ksenitiá", het verblijf "in den vreemde" en hij deed dat met veel gevoel. Dat maakte hem razend populair bij de miljoenen Grieken in de diaspora, die vergingen van heimwee. De tournee in Amerika werd een ware triomftocht en ook dat maakte een diepe indruk op de jonge Nikolopoulos , die nog niet veel anders had meegemaakt dan de dorpsfeesten. Ook die hadden (toen nog) veel succes, maar dit was toch wel heel wat anders. Het Amerika van 1965 was ook heel wat anders dan wat hij kende van thuis. Iedereen was gek van de Beatles en van rockmuziek, het was de tijd van de hippies en de flower-power, en je zag overal jongens rondlopen met meisjeshaar. Kortom: een cultuurschok om u tegen te zeggen, maar in plaats van zijn kop in het zand te steken, keek en luisterde Nikolopoulos aandachtig naar die bizarre wereld om hem heen - en elke avond zat hij op het podium waar dan gezongen werd over het heimwee naar de traditionele thuis. Het contrast kon niet groter zijn. De eerste liedjesWeer terug in Athene kwam Nikolopoulos voor het eerst naar buiten met een droom die hij al een tijdje koesterde: zelf liedjes gaan schrijven. Hij was daar al enkele jaren eerder mee begonnen, maar in het begin gaf hij zijn liedjes gratis weg aan anderen. Hij geloofde er zelf ook niet echt in, hij wist met andere woorden niet of zijn probeersels eigenlijk wel iets waard waren of niet. Toch zijn enkele daarvan op plaat gezet, uiteraard op naam van de nieuwe en rechtmatige eigenaar, en niemand zal ooit weten dat ze eigenlijk van Nikolopoulos zijn. Inmiddels had hij Kazantzidis al wat beter leren kennen. Hij trok dus zijn stoutste schoenen aan en hij gaf hem aarzelend enkele liedjes "om eens te beluisteren als hij tijd had". Kazantzidis luisterde en hij vond het lang niet slecht. Bovendien maakte het ook indruk op hem dat Nikolopoulos één van de teksten gekregen had van Kostas Virvos, toen al een gevestigde waarde als tekstschrijver. Kazantzidis begreep daaruit dat ook Virvos iets gezien had in de jonge componist in spe en hij nam enkele van die liedjes op in zijn repertoire. Dat duurde niet lang, want in 1966 stopte Kazantzidis van de ene dag op de andere met optreden. Er wordt nog steeds druk gespeculeerd over de reden daarvoor en er circuleren verschillende versies, maar dat is geen stof voor deze biografie van Christos Nikolopoulos . Soldaat NikolopoulosFeit is wel dat ook Nikolopoulos van de ene dag op de andere werkloos werd, maar dat was niet zo erg. Ten eerste kende heel Athene hem nu als "de bouzouki van Kazantzidis", dus hij kon overal aan de slag, en ten tweede moest hij enkele maanden later, in januari 1967, in legerdienst, dus hij kon nergens meer aan de slag. Of toch niet vast, want door handig om te gaan met zijn verlof slaagde hij er in om tussendoor toch nog wat te werken. Zo trad hij in 1968 regelmatig op met o.a. Pitsa Papadopoulou in de nachtclub "Attika". Daar was ook nog een andere zanger bij, een zekere Yorgos Dalaras , toen nog volslagen onbekend. Dalaras was twee jaar jonger dan hij maar het klikte meteen tussen hen en ze werden vrienden voor het leven. Van hem heeft Nikolopoulos naar eigen zeggen geleerd hoe je perfectionist moet zijn, en het zal duidelijk zijn dat hij goed opgelet heeft. Ook al bleef het schipperen tussen het podium en de kazerne, toch beschouwt Nikolopoulos die legerdienst als een (zoveelste) keerpunt in zijn leven. Na zijn harde jeugd - die hij eigenlijk nooit gehad heeft - en het moeilijke begin in het grote Athene, had hij min of meer in een droomwereld geleefd, nu stond hij ineens weer met beide voeten in de werkelijkheid van alledag. Het hielp ook al niet dat er op 21 april 1967, dus enkele maanden nadat hij in dienst was gegaan, een militaire staatsgreep gepleegd werd. Het beruchte Kolonelsregime zou Griekenland zeven jaar lang in een ijzeren greep houden. Nikolopoulos en zijn lotgenoten hielden zich zoveel mogelijk gedeisd, maar op een keer had er toch een verklikker een onschuldig gesprek gerapporteerd als "hoogst verdacht". Er kwam een "onderzoek" en de bouzouki van Nikolopoulos werd ontdekt en in beslag genomen. Nikolopoulos zelf bleef er filosofisch bij. "Zulke dingen gebeuren nu eenmaal in die omstandigheden", zei hij, en hij bleef gewoon verder doen waar hij mee bezig was: veel muziek beluisteren, zijn speeltechniek verfijnen, en componeren. Ook buiten de kazerne ging het leven gewoon door. Stelios Kazantzidis was dan wel gestopt met optreden, maar hij bleef nog altijd platen maken. In 1968 zong hij dan voor het eerst enkele liedjes van Christos Nikolopoulos op plaat. Nikolopoulos zelf telt die niet mee, want "die hadden niet zoveel succes". Zijn eigenlijke debuut, vindt hij zelf, was in 1969. Toen verscheen er een 45-toeren plaatje met het nog altijd populaire "Νυχτερίδες κι αράχνες" (Nichterides ki arachnes , Vleermuizen en spinnen), op tekst van Kostas Virvos. Ook dat werd gezongen door Stelios Kazantzidis. Na zijn (twee jaar durende) legerdienst kwam Nikolopoulos in contact met Manolis Chiotis , die hem onder zijn hoede nam. Nikolopoulos zegt van zichzelf dat hij eigenlijk autodidact is, maar dat hij bij Chiotis "een tweede diploma" behaalde. Hij was niet de enige, want zowat alle bouzouki -spelers van zijn generatie gingen bij Manolis Chiotis in de leer. Daarmee lagen alle stukjes van de puzzel dan op hun plaats. Het aangeboren talent was aangevuld met techniek en ondersteund door flink wat ervaring. Om er wat kromme beeldspraak bij te halen: het vliegtuig was aan een gezapig tempo naar het begin van de startbaan getaxied en stond nu klaar om op te stijgen. En het moet gezegd: piloot Nikolopoulos gaf plankgas. Later zou hij zeggen dat hij twintig jaar lang dag en nacht gewerkt heeft, overdag in de studio, 's avonds (en 's nachts) op het podium, en dat zes dagen op zeven. Het zal er niet ver naast zijn, want anders krijg je niet voor elkaar wat Nikolopoulos voor elkaar kreeg. Hij speelde bouzouki voor zowat iedereen die vanaf de jaren '70 tot nu ook maar iets te betekenen had in de laïka , live en op plaat, en hij schreef meer dan 1800 liedjes bij elkaar. Dat laatste cijfer is de stand van 2014, dus 45 jaar na zijn debuut. Als je dan 1800 deelt door 45, dan kom je op 40 liedjes per jaar, of pakweg één per week. Het klinkt ongelooflijk, maar onwaarschijnlijk is het niet want zijn discografie telt vele honderden titels. Vele honderden plus één, eigenlijk, want in 1985 verscheen er een dubbel-lp van Glykería met de titel "Τραγούδι αισθηματικό" (Tragoudi esthimatiko, Teder lied), die een reusachtig succes werd (400.000 verkochte exemplaren). De meeste van de 24 liedjes zijn van bekende componisten. De titelsong en nog een paar andere werden bijvoorbeeld geschreven door de violist Yorgos Koros , en ook Marios Tokas , Yorgos Mitsakis en nog een paar anderen staan op de hoes. Maar er staan ook drie liedjes van een zekere "G. Tselépis" bij, en dat is een pseudoniem voor Christos Nikolopoulos. Hij had toen een exclusief contract bij Minos, terwijl Glykeria bij Lyra zat, vandaar... Enkele van deze liedjes werden later opnieuw uitgebracht op andere platen van Glykeria, maar dan onder de echte naam van de auteur. Zo staat het bekende "Πήγα σε μάγισσες" (Piga se magisses, Ik ging naar de waarzegsters) bijvoorbeeld op "Epitychíes" (Successen) uit 1987, met Christos Nikolopoulos als componist. En dat zijn dan nog alleen de platen waar hij als componist op vermeld staat, dus zonder rekening te houden met die waar hij "alleen maar" bouzouki op speelt. Als je die meetelt, dan zou Nikolopoulos volgens sommige bronnen zelfs meegewerkt hebben aan 80 percent van de Griekse platenproductie van de laatste halve eeuw. Dáár mag dan misschien wel een flinke korrel zout bovenop, of misschien ook niet, maar een duizelingwekkend aantal zal het in elk geval wel zijn. De man en zijn werkHet zal duidelijk zijn dat het onbegonnen werk is om een overzicht te geven van het werk van Christos Nikolopoulos als componist. Het is trouwens ook veel interessanter om het in zijn geheel te bekijken, want dan zijn er toch wel een paar opvallende kenmerken. Het eerste wat opvalt is natuurlijk gewoon de kwantiteit, maar daar ziet Nikolopoulos niets bijzonders in. Hij beweert dat hij eigenlijk geen moeite moet doen om te componeren. De liedjes borrelen min of meer vanzelf bij hem op, zegt hij, het enige wat hij moet doen is ze neerschrijven. Dat zal allicht wel een beetje een "onderdrijving" zijn, maar toch ... Stel dat je aan elk liedje één maand bezig bent, dan heb je 150 jaar nodig om er 1800 bij elkaar te krijgen. Om de één of andere reden zijn die "spontane opborrelingen" dan wel allemaal van hoge kwaliteit. Bovendien zijn heel veel van zijn liedjes ook grote successen geworden, wat betekent dat Nikolopoulos goed aanvoelt wat het publiek wil horen. Heel veel bekende zangers en zangeressen hebben trouwens een flink deel van hun huidige sterrenstatus te danken aan liedjes van Nikolopoulos . Die liedjes sloegen aan en dat succes straalde dan ook af op de zanger(es). Maar het omgekeerde was ook waar: de liedjes sloegen aan omdat ze exact op maat geschreven waren van degene die ze zou gaan uitvoeren, en op die manier vormden ze met elkaar een sterke combinatie, wat dan bijdroeg tot het succes. Nikolopoulos is zeker niet de enige componist die maatwerk levert, wel integendeel, maar hij is wel de enige die ook actief was als bouzouki -speler in de orkestjes van allerlei laika-vertolkers, en dan zeker op die schaal. Op die manier hield hij voeling met het publiek. Je kan natuurlijk ook gewoon in de zaal gaan zitten kijken en luisteren, en dan zie je ook hoe het publiek reageert, maar vanaf het podium moet je mee de boel op gang trekken en dan merk je veel beter wat er werkt en wat er niet werkt. Tegelijk kreeg hij ook een zeer goed zicht op de zanger of zangeres waar hij voor speelde, wat diens mogelijkheden waren, de sterke en zwakke punten - en dan borrelden er "zomaar vanzelf" allerlei dingen bij hem op die daar perfect op aansloten.
Eén van de vroegste voorbeelden daarvan is het overbekende album "Υπάρχω" (Yparcho, Ik besta) van Stelios Kazantzidis, uit 1975. Op één na zijn alle liedjes gecomponeerd door Nikolopoulos (op teksten van Pythagóras). De verkoop brak alle records - wat toch wel wat wil zeggen voor een immens populaire zanger als Kazantzidis - en de titelsong werd zelfs min of meer diens handelsmerk. Ander succesrijk "maatwerk" leverde hij voor Yorgos Dalaras , Charis Alexiou , Eleni Vitali , Stratos Dionysiou , Litsa Diamanti, Paschalis Terzís , Pitsa Papadopoulou , Manolis Mitsias , Katerina Kouka , Dimitris Kontogiannis , en vele, vele anderen. Wat daarbij opvalt is de grote verscheidenheid in al die liedjes. Nikolopoulos heeft weliswaar zijn eigen stijl, maar die is niet zo eenvoudig te herkennen als bijvoorbeeld bij een Theodorakis of een Hadjidakis . Elk liedje is anders, elk liedje heeft een eigen karakter. Anderzijds zit er toch een bepaalde eenheid in al die liedjes, een soort rode draad. Op de één of andere manier is het allemaal onmiskenbaar laïká . Vandaar ook de opmerking van de Difono dat het aan Nikolopoulos te danken is dat de laïka vandaag de dag nog steeds springlevend is. Door de enorme verscheidenheid binnen zijn werk komt er inderdaad geen sleet op. Hij zorgt ook voor een soort voortdurende verjonging, door zich steeds weer aan te passen aan nieuwe generaties zangers en zangeressen, die uiteraard kinderen van hun eigen tijd zijn en geen kopie van hun voorgangers. Door hen vooruit te helpen, helpt Nikolopoulos tegelijk ook om de laïka overeind te houden. Op die manier zorgt Christos Nikolopoulos al bijna een halve eeuw lang bijna ongemerkt voor permanente vernieuwing, en dat werkt dan weer inspirerend voor anderen. Als je aan Nikolopoulos vraagt wat er nu zo kenmerkend is voor het genre, dan aarzelt hij geen seconde: laïka , dat betekent eenvoudige, volkse liedjes, met eenvoudige teksten. Het heeft bijna dertig jaar geduurd vooraleer hij een "echt" gedicht op muziek zette. Dat was dan wel meteen een gedicht van Konstantinos Kavafis , toch niet van de gemakkelijksten, maar dat was de schuld van Manos Eleftheríou, zelf ook een bekende tekstschrijver waar Nikolopoulos vaak mee samenwerkte. Die had hem gezegd " Christos , zet nu eindelijk eens een gedicht op muziek, ik zal er wel eentje voor jou uitzoeken". Dat werd "Γκρίζα" (Griza, Grijs). Het was even wennen, want de teksten in de laïka bestaan meestal uit verschillende strofen, afgewisseld met een refrein, en de muziek heeft dan ook twee verschillende motieven, maar "Griza" was een doorlopende reeks versregels. Nikolopoulos vond het gedicht wel mooi, en de bijbehorende muziek borrelde alweer op, maar nadien keerde hij toch weer terug naar zijn "gewone" werkterrein, de laika. "Dat is wat ik graag doe", zegt hij, "en ik voel me daar goed bij. Waarom zou ik dan wat anders gaan doen?" Af en toe smokkelt hij weleens nieuwe dingen binnen, maar dan heel discreet en zonder veel fanfare. Als je bijvoorbeeld goed luistert naar "Νύχτα στάσου" (Nychta stasou, Nacht, blijf stilstaan), één van zijn vele succesnummers, geschreven in 1972 voor Litsa Diamanti, dan hoor je daarin een ... clavecimbel meespelen. Nikolopoulos was ook één van de eersten die een piano gebruikte in de laïká . Tsitsanis had weliswaar een piano in zijn orkest, maar hij gebruikte die nooit op plaat. Als Nikolopoulos dan toch al eens écht wil experimenteren, dan doet hij dat met een instrumentale plaat, en die zijn letterlijk op de zeven of acht vingers van één flinke hand te tellen. Een goed voorbeeld daarvan is zijn vijfde instrumentale album, "Κυκλάμινα του Ολύμπου" (Kyklamina tou Olympou, Cyclamens van de Olympus) uit 1997. Daarin gaat hij met zijn bouzouki in dialoog met het koperblaasensemble van Flórina. Dergelijke ensembles zijn typisch voor Macedonië en ook Nikolopoulos was met die klanken opgegroeid. Ze spelen traditionele Balkan-ritmes maar dan met westerse instrumenten. Dat op zich is al een verrassende combinatie en het is dan niet vanzelfsprekend om daar nog eens een bouzouki bovenop te doen. Nikolopoulos zelf zegt dat hij zo zijn twijfels had nadat hij de twaalf nummers componeerde, maar het resultaat mag er zijn. De "Banda tis Florinas", zoals de band van Florina officieel heet, is dan ook van topniveau. (Eén van de leden is trouwens de bekende trompettist Pantelis Stoikos , die ook op deze plaat meespeelt.) "De aristocraat van de laïka "Het zal duidelijk zijn dat Christos Nikolopoulos allerminst een revolutionair is, en zo ziet hij er ook niet uit. Meestal zit hij netjes in het pak, met das en al. Dat is tegenwoordig in Griekenland een zeldzaamheid, maar zijn pak en das zijn intussen even kenmerkend voor Nikolopoulos geworden als het rode sjaaltje voor wijlen Nikos Papazoglou , en hij cultiveert het met evenveel zorg. Die outfit past ook prima bij de mens Nikolopoulos die je op het podium ziet zitten: rustig, onopvallend, zwijgzaam, glimlachend en bescheiden, ... kortom: de keurigheid zelve. Vandaar ook de bijnaam "de aristocraat van de laïka ". Dat hoort eigenlijk een contradictio in terminis te zijn (laïkós betekent immers "volks") maar hier is dat dus geen contradictie maar gewoon Nikolopoulos . Zelf beweert hij overigens dat ook dit een imago is dat hij bewust in stand houdt, en hij zegt dat hij in gezelschap best wel uitbundig kan zijn en dat hij wel van een grapje houdt. Het is dan wel zeer de vraag wat je je bij "uitbundig" moet voorstellen. Hij is en blijft immers een Macedoniër en die zijn van nature wat minder extrovert dan die van de eilanden. Hij geeft ook toe dat hij zijn gezelschap met zorg kiest. Dat had zijn vader hem indertijd op het hart gedrukt, toen die zich uiteindelijk neerlegde bij de beroepskeuze van zijn zoon. "Goed dan", had hij gezegd, "maar je moet me wel beloven dat je altijd een goed mens zult blijven, en dat je je vrienden met zorg zult kiezen. Er loopt veel slecht volk rond op deze wereld".
Dat zoon Christos deze wijze raad ter harte nam bleek onder meer in 1986, toen er een plaat van hem verscheen met de titel "Τραγούδια για τους φίλους μου" (Tragoudia ya tous filous mou, Liedjes voor mijn vrienden). En wie waren die vrienden? Manolis Mitsias , Stratos Dionysiou , Eleni Vitali , Dimitra Galani , Yorgos Dalaras , Yannis Parios , Charis Alexiou , Litsa Diamanti, Manolis Angelopoulos, Dionysis Theodosis en Meri Vasou ... De twee laatsten waren toen nieuwkomers die nooit echt doorgebroken zijn, maar de anderen zijn toch wel de crème de la crème van de laïka van toen. Het album was een ideetje van de vrouw van Dalaras en iedereen was onmiddellijk bereid om mee te doen. Parios kwam zelfs met veertig graden koorts naar de studio - en dat is niet eens te horen aan de opname. Doe dat maar eens na met faceboekvriendjes... De cd behaalde zonder moeite goud, één van de meer dan vijfentwintig gouden platen die Nikolopoulos inmiddels op zijn naam heeft staan. Naar het schijnt was het de eerste keer in de Griekse muziekgeschiedenis dat één componist elf verschillende zangers en zangeressen bij elkaar kreeg op één plaat - en het hadden er gemakkelijk twaalf kunnen zijn als ze Christos Nikolopoulos niet hadden kunnen overtuigen om zelf het twaalfde nummer te zingen. Hij had dat nog nooit gedaan, en ook later zou hij dat niet vaak meer doen. Pas tien jaar later, in 1996, verscheen er een cd "Άνθη Ευλαβείας" (Anthi evlavias, Bloemen van devotie) waarop hij alle nummers zelf zong. De titel is ontleend aan een bekende dichtbundel uit 1708, met gedichten van leerlingen van de "Flanginis school" in Venetië. Met deze cd wilde Nikolopoulos zijn vrienden in de bloemetjes zetten: "zijn" tekstschrijvers, zijn muzikanten, en al de zangers en zangeressen die zijn liedjes gezongen hadden. Enkelen daarvan zingen trouwens mee, o.a. Eleni Dimou , Kostas Makedonas , Glykeria en Eleftheria Arvanitaki . Deze laatste zingt het "Griza" van Kavafis, waar we het hoger over hadden, en Nikolopoulos zingt de tweede stem. Het was niet zomaar uit beleefdheid dat Nikolopoulos ook "zijn" muzikanten liet delen in de bloemen. Ergens in 1985 was hij immers begonnen op te treden met zijn eigen orkest. Tot dan had hij "gewoon" op het podium gezeten als lid van het orkest van anderen, en dat bleef hij ook doen, maar nu nodigde hij ook zelf die anderen uit bij hem te komen zingen. Veel veranderde er niet, want zijn gasten waren doorgaans dezelfde bekende sterren als vroeger, dus hun namen kwamen sowieso in grote letters op de affiches, en voordien stond daar vroeger ook al prominent " bouzouki : Christos Nikolopoulos " te lezen. Het enige verschil was dat er nu wat meer liedjes van Nikolopoulos zelf op het programma stonden, maar ook dat verschil was niet zo groot, vermits er geen laïka -programma denkbaar is zonder een heleboel werk van hem er in ... In de achteruitkijkspiegelHet is inmiddels (2014) vijftig jaar geleden dat de zestienjarige Christos in 1963 naar Athene kwam om er zijn geluk te beproeven. Hij heeft dat geluk gevonden, zoveel is duidelijk, maar daarnaast is hij ook een wandelend geschiedenisboek geworden. Er is allicht niemand die zoveel tijd in de studio's en op de podia heeft doorgebracht dan hij, en hij kent die wereld dus niet alleen als zijn broekzak, hij heeft hem ook zien veranderen. De muziekjournalisten weten dat ook en hij krijgt dus allerlei vragen over hoe het vroeger was. Eigenlijk willen ze hem allemaal horen zeggen dat het tegenwoordig alleen maar kommer en kwel is. Nikolopoulos beaamt dat in grote lijnen, maar het valt op dat hij telkens weer nuanceert. Zo haalt hij bijvoorbeeld scherp uit naar de clubs in Athene "waar je tegenwoordig alleen nog een podium krijgt als je je eigen publiek kan meebrengen". Je moet met andere woorden al een gevestigde naam zijn, anders willen ze je niet. Maar daar voegt hij dan onmiddellijk aan toe dat er nog altijd uitzonderingen zijn, dat er bepaalde clubs toch nog risico's willen nemen en willen investeren in jong talent, en bovendien erkent hij dat het ook heel andere tijden zijn dan vroeger. Door de economische crisis is het uitgangsleven sterk teruggelopen, de mensen hebben geen geld meer om uit te geven aan vermaak, en het is het dan niet eenvoudig om als club te overleven. Dat is natuurlijk heel netjes van hem, maar zo eenvoudig zal het allicht wel niet zijn, want in de Lage Landen is het precies hetzelfde gesteld met de risicobereidheid, en hier is het (officieel) (nog) geen crisis. Een vergelijkbaar "ja, maar" geluid krijg je te horen als je Nikolopoulos vraagt naar de platenmaatschappijen. Ook die willen vooral veel geld verdienen met weinig risico's, maar vroeger was dat niet veel anders, zegt hij, en ook hier zijn er volgens hem toch wel wat uitzonderingen die de regel bevestigen. Maar als je hem minder algemene vragen stelt, dan komen er ook meer interessante antwoorden. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat een liedje vroeger eigenlijk pas in de studio ontstond. Je ging de studio in met tekst en muziek en je kwam er met iets heel anders weer uit. Iedereen zat daar namelijk urenlang bij elkaar, niet alleen diegene die het zou gaan zingen, maar ook de componist en de tekstschrijver, en iedereen had zijn zeg. Zelfs de muzikanten en de technici gaven hun mening. Er werd dan gesleuteld en verbeterd, een woord hier, een noot daar, en op die manier "rijpte" het oorspronkelijk ontwerp tot een sterk product. Tegenwoordig is daar geen ruimte meer voor, de studiotijd is peperduur en alles moet kant en klaar zijn vooraleer de deur opengaat. De voorbereiding gebeurt nu per e-mail. Er worden zelf gemaakte opnames heen en weer gestuurd, maar dat is veel minder efficiënt dan de persoonlijke interactie van vroeger, zegt Nikolopoulos , en veel liedjes hebben dan ook minder diepgang. Dat wordt dan wel ruimschoots gecompenseerd door de vijftig jaar ervaring die hij op zak heeft... |
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|